Als een rechtspersoon een crediteur niet betaalt is in beginsel alleen die rechtspersoon daarvoor aan te spreken, de bestuurder ontspringt meestal de dans. Een hoge drempel voor persoonlijke aansprakelijkheid is gerechtvaardigd omdat de wederpartij weet dat hij met een rechtspersoon te maken heeft en door het maatschappelijk belang dat bestuurders anders wellicht “niets meer durven”. De bestuurder van EBAG Ede beëindigde zijn bedrijf en verkocht op 1 oktober 2015 de activa en activiteiten van EBAG, waaronder een twintigtal door Scania geleverde vrachtauto’s. Leverancier Scania moest echter nog € 229.252,50 betaald krijgen. EBAG liet weten dat hiervoor geen geld meer was. Van een kale kip kan men niet plukken. Dacht de bestuurder van EBAG.
Selectieve betaling
Scania liet het er niet bij zitten en stapte naar de rechtbank. Hoewel de rechtbank aangaf dat in beginsel geen verplichting bestaat om alle schuldeisers naar evenredigheid van hun respectievelijke vorderingen te betalen – op zichzelf is dit discutabel: artikel 3:277 lid 1 BW bepaalt dat schuldeisers nu juist naar evenredigheid moeten worden voldaan – werd in deze situatie duidelijk dat uitsluitend Scania niet betaald was! De rechtbank overweegt dat in deze eindsituatie geen urgentie bestaat om de meest noodzakelijke leveranciers als eerste te betalen. Bij liquidatie, aldus de rechtbank, is wél uitgangspunt dat de te verdelen opbrengst evenredig onder de schuldeisers wordt verdeeld. Waarom werd Scania dan niet betaald? De verweren van de bestuurder om de niet-betaling van Scania te motiveren worden stuk voor stuk gewogen en te licht bevonden: de vordering van Scania zou nog niet bestaan, hij hoefde niet serieus met die vordering rekening te houden, hij was afgegaan op adviezen van juristen…
Volledige betaling?
De bestuurder had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zijn vennootschap Scania volledig zou moeten betalen, hij had hiervoor extra fondsen kunnen verwerven, om ten minste een voorziening te treffen. Het verweer van de bestuurder dat Scania slechts gedeeltelijk betaald zou moeten worden slaagt evenmin. De andere crediteuren waren immers wél voor 100% voldaan. De rechtbank Gelderland beslist dan ook op 19 december 2018 dat de bestuurder persoonlijk € 229.252,50 moet betalen, plus rente en kosten.
Juridisch interessant is wanneer een vennootschap in financiële nood bepaalde crediteuren, bijvoorbeeld de belangrijkste crediteuren, zoals werknemers en bepaalde leveranciers, wél eerst mag betalen, en anderen dan in de kou mag laten staan. Wat mag een bestuurder nog doen in deze schemerzone, zonder risico persoonlijk de portemonnee te moeten trekken? Onze wetgeving geeft onvoldoende duidelijkheid. De jurisprudentie is genuanceerd voor wat betreft de fase vóór een faillissement onafwendbaar is geworden. De Groen & Van Lint Advocaten adviseert ook op dit terrein.