Een aandeelhouder kan zijn aandelen verpanden als zekerheid voor terugbetaling van een geldlening. Banken plegen voor een financiering veelal zo’n verpanding te eisen. Als de aandeelhouder die lening niet terugbetaalt kan de pandhouder de aandelen direct verkopen (het recht van “parate executie”). In veel gevallen (sinds de invoering van de flex-B.V. is dit echter niet meer noodzakelijk) is dan een statutaire blokkeringsregeling van toepassing: de aandelen moeten eerst aan de andere aandeelhouder(s) worden aangeboden. Echter, de pandhouder moet niet alleen de blokkeringsregeling volgen, maar de aandelen in beginsel ook in het openbaar verkopen (artikel 3:250 BW). Maar wat nu als de aandelen meer opbrengen bij onderhandse verkoop?
De Rabobank had een eerste pandrecht op 50% van de aandelen in De Thuishaven Zevenbergen B.V.. Nadat dit pandrecht was gevestigd kreeg een andere crediteur van die aandeelhouder een tweede pandrecht op die aandelen. Toen de Rabobank niet betaald werd wilde de bank de aan haar verpande aandelen aan de andere 50%-aandeelhouder, Quispel Beheer B.V., verkopen, waarbij de blokkeringsregeling werd gevolgd. De prijs waarvoor verkocht zou worden was bepaald conform de statuten en kwam uit op € 10.000,-. De voorwaarde gesteld door de andere aandeelhouder was uiteraard dat het tweede pandrecht eraf zou gaan (“zuivering”). Was hiervoor nu wel of geen goedkeuring van de voorzieningenrechter nodig? Saillant detail is dat er een bod van € 20.000,- werd gedaan door een andere partij, die er geen bezwaar tegen had het tweede pandrecht op de aandelen in stand te laten. Het gerechtshof, anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank, gaf toestemming voor de verkoop tegen de prijs van € 10.000,-, en die beslissing (“zuiverend effect” van de executie) bracht mee dat het tweede pandrecht eraf ging. De koper hoeft dus de daardoor verzekerde schuld niet te voldoen.
De Hoge Raad besliste op 22 juni 2018 dat de executerende pandhouder niet alleen de statutaire blokkeringsregeling in acht moest nemen, maar in beginsel ook de voorzieningenrechter toestemming moet vragen wil deze onderhands verkopen. Die verkoop wijkt immers af van de wettelijk als uitgangspunt geldende openbare verkoop. Tevens werd bevestigd dat een toewijzende beschikking van de voorzieningenrechter niet in strijd zal mogen zijn met de blokkeringsregeling, behalve voor zover de blokkeringsregeling op grond van artikel 2:195 lid 7 BW door de rechter buiten toepassing is verklaard (of wanneer de statuten geen blokkeringsregeling kennen). De voorzieningenrechter kan dan alle belangen afwegen, enerzijds die van de pandhouder maar anderzijds ook die van de andere crediteuren. Over deze kwestie is tot dusver in rechtspraak en literatuur ook anders geoordeeld. De knoop is nu echter doorgehakt. Wil een executerende pandhouder aandelen in een B.V. onderhands verkopen dan moet in beginsel niet alleen de blokkeringsregeling worden gevolgd, maar is daarvoor ook de toestemming van de voorzieningenrechter wenselijk. Dit om te voorkomen dat andere belanghebbenden de verkoop later aanvechten c.q. een tweede pandrecht toch op de aandelen blijft rusten.