Een bedrijfsleider van een wasstraat glijdt op 8 november 2001 in zijn eigen wasstraat uit. Hij raakt behoorlijk arbeidsongeschikt en de arbeidsovereenkomst eindigt. De (AVB) aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever, Bovemij, erkent op 8 november 2001 aansprakelijkheid. Bovemij schakelt een schaderegelaar in en de naar de mening van de verzekeraar geleden schade wordt vergoed. De bedrijfsleider meent echter dat zijn schade veel groter is dan wat er tot dusver is vergoed: € 287.350,- verlies arbeidsvermogen tot 65 jaar, pensioenschade enzovoorts. De afwikkeling duurt al met al bijna 10 jaar. De bedrijfsleider stapt na een lange impasse in de onderhandelingen met Bovemij eind 2011 naar de rechter en eist dat zijn ex-werkgever de verdere schade vergoedt. De werkgever verweert zich: de vordering is verjaard; de verjaringstermijn van vijf jaar is immers op 8 november 2001 begonnen te lopen en de vordering is dus op 8 november 2006 verjaard. De verjaring is niet tussentijds gestuit. De bedrijfsleider en zijn adviseur hebben zich kennelijk alleen op de verzekeraar gericht. Zowel de rechtbank als hof wijzen de claim van de bedrijfsleider af; de vordering jegens de werkgever is verjaard. De bedrijfsleider stapt dan naar de Hoge Raad. De Hoge Raad beslist op 26 januari 2018 in het voordeel van de bedrijfsleider. Rechtbank en hof hebben uit het oog verloren dat ook een vertegenwoordiger van de aangesproken partij een verjaring kan stuiten door erkenning (zie HR 13 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243). Bovemij heeft namens de werkgever aansprakelijkheid voor de schade erkend. Als Bovemij niet al op grond van de polisvoorwaarden optrad als vertegenwoordiger van de werkgever, dan mocht de benadeelde bedrijfsleider er in ieder geval op vertrouwen dat Bovemij de werkgever vertegenwoordigde, aldus onze hoogste rechter. Dit klinkt wellicht vanzelfsprekend, maar is het niet. De AG Rank-Berenschot concludeerde tot verwerping van het beroep tot cassatie. Argument onder meer: als de verzekerde geheel stil zit mag een crediteur er niet van uitgaan dat de verjaring jegens de verzekerde gestuit is. De verzekerde moet wel bij de erkenning betrokken zijn “en wel op zodanige wijze dat toerekening van de onbevoegd verrichte stuitingshandeling aan hem gerechtvaardigd is. Het kan niet zo zijn dat hij gebonden wordt aan een erkenning waaraan hij part noch deel heeft gehad.” Hier valt ook wat voor te zeggen!
Hoe dan ook, de Hoge Raad besliste anders. En dat is voor de praktijk van groot belang. Vaak neemt een verzekeraar de schadeafwikkeling namens een verzekerde immers direct al vanaf het begin over en wordt er langer dan vijf jaar gedaan over de afwikkeling. Bij een conflict over de hoogte van de schade kan nu in beginsel niet meer een verjaringsverweer door de verzekerde partij worden gevoerd. Maar… ter voorkoming van discussies is tijdige stuiting van de verjaring ook jegens de verzekerde natuurlijk nog steeds aan te bevelen!