Hij was, als bedrijfsleider, verantwoordelijk voor Restaurant Plancius in Amsterdam, volgens TripAdvisor nummer 1.470 van de 3.132 restaurants in Amsterdam. Hij stuurde voor zijn werkzaamheden maandelijks een factuur met BTW. Schriftelijk was er niets vastgelegd. Na medio 2015 worden de facturen niet meer betaald en de bedrijfsleider stapt naar de rechter, hij stelt werknemer te zijn en achterstallig loon tegoed te hebben, onder verwijzing naar de Horeca-CAO. Tja… Als je zelf werknemer meent te zijn, waarom meld je dan in de processtukken dat “partijen de bedoeling hebben gehad om een overeenkomst van opdracht aan te gaan”? En waarom laat je je als eenmanszaak in het handelsregister registreren? Het gerechtshof Amsterdam maakte hier recent dan ook korte metten mee: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:1275 Het is echter niet altijd zo makkelijk. Er zijn talloze situaties waarin onduidelijk blijkt te zijn of iemand werknemer, inclusief CAO en ontslagbescherming, dan wel opdrachtnemer is, zonder die bescherming. De rechter moet dan beslissen. Beslissend is wat partijen bij het aangaan van de samenwerking voor ogen stond en hoe partijen hieraan uitvoering hebben gegeven (Hoge Raad Groen/Schoevers, 14 november 1997). Echter, als eenmaal de ene of de andere overeenkomst, desnoods mondeling, is gesloten dan kan die overeenkomst niet geruisloos veranderen in een ander soort overeenkomst. Het is dan ook noodzakelijk om bij het starten van de samenwerking hierover schriftelijk heldere afspraken te maken. In het geval van Plancius had men dat nagelaten, met twee jaar procederen tot gevolg.