Sinds 1 januari 2015 is het in beginsel niet meer mogelijk om een concurrentiebeding (en een relatiebeding) in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op te nemen. Een uitzondering daarop is alleen mogelijk als uit de schriftelijke motivering bij het beding blijkt dat het beding noodzakelijk is wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Goed. Maar wat zijn dan zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen? De rechter in Amsterdam kreeg te beslissen over een werknemer die in dienst was bij een wervings- en detacheringsbureau op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na drie weken werd de werknemer uitgeleend aan een grote verzekeringsmaatschappij. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen. Bij de vereiste zwaarwegende bedrijfsbelangen werd daarin (onder meer) het volgende vermeld: “Werkgever hecht veel waarde aan opleiding van haar medewerkers, hetgeen betekent dat zij veel tijd in opleiding investeert en hiervoor ook kosten worden gemaakt. Dit geldt in het bijzonder voor de functie van Consultant Banking & Insurance van de medewerker. Verder zal de medewerker in zijn functie van Consultant Banking & Insurance al direct vanaf de aanvang van het dienstverband kennis verwerven van het door werkgever opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van werkgever. Gelet op de zeer concurrentiegevoelige detacheringsbranche waarin werkgever opereert, bestaat er wegens de bij werkgever specifiek verworven kennis en kunde vrees voor benadeling van werkgever indien de medewerker na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in strijd handelt met het in lid 1 en/of lid 2 van dit artikel opgenomen relatiebeding en/of concurrentiebeding.” Nadat de werknemer de arbeidsovereenkomst had opgezegd wilde hij in dienst treden bij een directe concurrent van de werkgever, van waaruit hij bij een bank zou worden gedetacheerd. De werkgever liet de werknemer echter weten hem zonder meer aan zijn concurrentiebeding te zullen houden. Daarop startte de werknemer een kort geding om dit beding te laten schorsing. In dit geval kwam de rechtbank tot de beslissing dat er geen zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen aanwezig waren, dan wel dat zij onvoldoende waren gemotiveerd. Zo vond de rechter de motivering bij het beding niet voldoende concreet. Het was volgens de rechtbank niet duidelijk wat precies werd verstaan onder het ‘opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van werkgever’. Dit te meer nu de werknemer al na drie weken bij een verzekeraar was gedetacheerd en dus zeer weinig had kunnen zien van de organisatie van werkgever. Bovendien kunnen de feitelijke werkzaamheden per consultant verschillen zodat de te verwerven kennis en kunde ook per consultant anders kan zijn. Het was dus onduidelijk welke door deze specifieke werknemer opgedane kennis niet bij een concurrent zou mogen worden ingezet. Daarnaast werd geoordeeld dat niet was gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een studiekosten en/of geheimhoudingsbeding, nu de nadruk door werkgever werd gelegd op de opleiding van haar werknemers. De rechtbank schorste het concurrentie- en relatiebeding.