Amsterdam Trade Bank
Een werkneemster, Russische nationaliteit, is vanaf 2013 in dienst van de Amsterdam Trade Bank, laatst in de functie van Vice President Loan Administration Services. Maandloon € 8.851,-, exclusief vakantiegeld en 13e maand. De bank, een 100% dochter van de Russische Alfa-Bank, wil haar na een ziekteperiode ontslaan en stelt haar op non-actief. Op 20 maart 2019 veroordeelt de kortgedingrechter de bank tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom. Het UWV weigert kort daarna toestemming voor ontslag. Vanaf eind april 2019 werkt de Vice President weer, gedwongen nadat de bank ruim € 14.000,- aan dwangsommen heeft betaald. De bank gaat in hoger beroep van de afwijzing van het UWV. De druk neemt steeds verder toe en de Vice President gaat op 19 juni 2019 akkoord met een vaststellingsovereenkomst: de Vice President blijft tot 1 oktober 2019 op de loonlijst zonder te hoeven werken en krijgt een vergoeding van ruim € 140.000,- bruto mee. Kort na het sluiten van die vaststellingsovereenkomst ontdekt de bank echter dat de vrouw de door haar op 19 maart 2019 afgegeven werkgeversverklaring (zij had een hypotheekaanvraag bij de ABN AMRO Bank ingediend) had vervalst. In de werkgeversverklaring stond oorspronkelijk dat de bank het voornemen had het dienstverband binnenkort te beëindigen. Het kruisje bij “ja” was vervangen door een kruisje bij “nee” en de toegevoegde tekst “UWV ontslagprocedure aanhangig per 4 februari 2019” was verwijderd.
Kantonrechter en gerechtshof
Zowel de kantonrechter als, in hoger beroep, het gerechtshof Amsterdam laten het ontslag op staande voet in stand. Het vervalsen van een door de bank afgegeven werkgeversverklaring, zeker door iemand met een hooggeplaatste positie als die van Vice President, levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Het eerste verweer, dat de bank door die vervalsing niet benadeeld is, treft geen doel. Benadeling, van de werkgever of van een andere partij, is geen vereiste voor een ontslag op staande voet. Ook het verweer dat de gevolgen van het ontslag zeer ernstig zijn (zij is kostwinner en was voor haar baan van Rusland naar Nederland verhuisd; zij kan niet terug naar Rusland omdat haar kinderen hier zijn geworteld; zij heeft haar daad onder invloed van chronische stress en depressiviteit verricht) treft geen doel. De integriteits- en vertrouwensschending is zo ernstig dat die persoonlijke gevolgen minder zwaar wegen. Tot die gevolgen behoort ook dat er vanaf het ontslag op staande voet geen recht meer bestaat op loon (dat was met zoveel woorden in de vaststellingsovereenkomst bepaald). Er bestaat zelfs geen aanspraak op een transitievergoeding. Het ontslag op staande voet is ernstig verwijtbaar volgens het hof. De werkneemster moet de bank zelfs een gefixeerde schadevergoeding van een maandsalaris betalen. Deze uitspraak van het hof Amsterdam van 1 december 2020 is beslist begrijpelijk. Juist in de bankensector is integriteit van groot belang, zoals onderstreept door de invoering van de bankierseed.
ABN AMRO Bank; oneigenlijk gebruik “vriendenrekening” door bankmedewerker
Echter, hetzelfde gerechtshof (maar wel met een andere kamer) kwam op 26 november 2019 tot een andere uitkomst in een situatie waarin de bankmedewerker evenzeer niet integer was. De betreffende bankmedewerker, een IT’er, met een salaris van ruim € 4.500,- bruto per maand, zou in onderling overleg vertrekken per 1 april 2016, met een beëindigingsvergoeding van ruim € 100.000,-. Twee dagen voor 1 april werd hij echter op staande voet ontslagen omdat hij gelden had onttrokken van een beleggingsrekening. Die beheerde hij voor de leden van zijn voetbalteam. Hij had privé een greep gedaan in de kas. Het hof vond die greep uit de kas “moreel verwerpelijk”, net als bij de Vice President. Het hof overweegt onder meer dat de bank geen schade heeft geleden! Terwijl dit volgens hetzelfde hof in 2020 geen voorwaarde voor een ontslag op staande voet was… En de persoonlijke omstandigheden van de bankmedewerker wogen nu zwaarder wegen dan de schending van vertrouwen c.q. het gebrek aan integriteit. Vóór de IT’er pleit wel dat hij op het moment van ontslag 60 jaar oud was en al 38 jaar zonder aanmerkingen op zijn functioneren in dienst was geweest bij de bank. Maar de Russin had ook een blanco “strafblad”. En zij was speciaal voor deze functie naar Nederland gekomen. Welke persoonlijke omstandigheden geven nu precies de doorslag?
Deze twee gelijksoortige zaken bij eenzelfde gerechtshof illustreren de niet altijd wetenschappelijk te onderbouwen keuzes die een rechter moet maken. Geeft de subjectieve billijkheid dan de doorslag? Of zijn de gemaakte keuzes wel terecht maar zijn de keuzes niet helder gemotiveerd?
Bankierseed
Het gerechtshof Amsterdam verwijst in beide uitspraken naar de bankierseed. Met die eed, ingevoerd in 2015, verplicht een bankmedewerker zich integer en zorgvuldig te werken, zich aan wet- en regelgeving te houden en bij te dragen aan het vertrouwen van de samenleving in de bank. De uitspraken die na melding door een bank bij de Stichting Tuchtrecht Banken worden gedaan zijn niet mals, beroepsverboden van maanden en maanden komen geregeld voor, ook bij lichte overtredingen. Maar ook de bankierseed geeft deels slechts abstracte criteria. De uitspraken van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep van de Stichting Tuchtrecht Banken laten dan ook eenzelfde worsteling zien als bij de burgerlijke rechter: gelijke kappen voor gelijke monniken, maar wanneer zijn de monniken gelijk?